Schrijfwedstrijd Renate Dorrestein Prijs

Ik deed mee aan een heuse schrijfwedstrijd, voor de Renate Dorrestein prijs, en werd 38e van de 228. Mijn lief zei dat dat helemaal  niet slecht was. Toch was ik niet blij.  Het verhaal heeft  autobiografische elementen en is daarom heel erg van mij.  Een beoordeling ontvangen over iets wat zo van jezelf is, voelde raar en misplaatst.     Waarom  wilde ik het dan  eigenlijk  delen? Misschien als een soort van  eerbetoon aan degene waar het over gaat ?  Het juryrapport bevatte diverse opmerkingen, zowel positief als negatief. Ook hiervan zei mijn eega, dat het toch "overall" niet slecht was. Ik dacht alleen maar, wat kan er sowieso goed of fout zijn aan mijn beleving van een heftige periode in mijn leven? Maar het was mijn eigen keuze om hieraan mee te doen, dus dan hoort dat rapport er bij en...ondanks  alles  vind ik het ook fijn dat het verhaal gedeeld is. Als een soort van monumentje. 

Voetnoot: 
Het volgt niet volledig de werkelijkheid.  Ik heb er bijvoorbeeld personages uit weg gelaten en het vooral  geconcentreerd op de mensen uit één gezin en bepaalde gebeurtenissen zijn verzonnen of aangedikt. Maar dat is de vrijheid van de schrijver! 

Hieronder dan maar wat kreten uit het jury rapport: 

Ik ben slecht in tellen maar als Otis al 8 woorden zou hebben gezegd en ik tel er 7 dan frons ik. Let op dubbele punten voor je de aanhalingstekens opent. Een mooi verhaal wel. 

Prachtig verhaal, lekker leesbaar en vlot geschreven, de galgenhumor was heel grappig,  en de band tussen de verschillende gezinsleden is mooi beschreven. Sommige dingen lijken niet te kloppen  en taalkundig hier en daar wat slordig

Geen leuk verhaal en zeker niet gezellig voorspelbaar

Goed geschreven verhaal met verrassende inhoud, gaat over stervensproces met humor er in. Mooie stappen, mooi afgerond verhaal

Vooral knap omdat het over een onderwerp gaat waarbij het al snel lastig is om te voelen en te begrijpen wat iemand doormaakt. 

Prachtig en herkenbaar, de lach met bijbehorende traan klinkt tussen de regels door
Let op de interpunctie en het aantal spaties en het wordt nog beter

En hier is mijn verhaal, delen hiervan heb ik eerder gebruikt voor een blog. 

Genieten verdomme!

Ik opende zachtjes de zware deur van de kamer, waar Otis midden in de ruimte op bed lag.  

Zijn enorme gestalte die, in deze positie, veel weg had van een berg, oprijzend vanuit een dal, trok direct de aandacht. Evenals zijn Provençaalse hoed gedrapeerd als een sombrero over zijn gezicht, waar luid gesnurk onder vandaan kwam. Het was een beeld waar ik vertrouwd mee was geraakt omdat Otis zich tegenwoordig het grootste deel van de tijd in deze horizontale houding bevond.  

Om hem niet wakker te maken liep ik op mijn tenen  naar buiten en installeerde mezelf op de tuinbank met het plaatselijke sufferdje. Terwijl ik het krantje uitvouwde werd ik ongewild deelgenoot gemaakt van een eenzijdig gesprek op het aangrenzende terras. Iemand met een schelle stem, type visverkoopster, verhaalde uitgebreid over haar hele sociale netwerk. Het  tempo waarmee ze haar achterklap deelde gaf me het gevoel dat ze bang was dat de laatste roddels niet meegenomen konden worden naar het hiernamaals. Uit een  ziekenhuisbed klonk af en toe wanhopig gekreun. "Zo moet de hel ongeveer voelen" bedacht ik en meteen besloot ik deze grap straks aan Otis te vertellen die hier vast heel hard om moest lachen. Ineens begon de dame aan de andere kant van de heg te fluisteren. "Hiernaast leest gewoon iemand de krant" siste ze, minder luid, maar nog zo dat ik het kon verstaan. Het duurde een paar seconden voordat ik door had, dat ze met die "iemand" mij bedoelde. Ik dook in elkaar om mezelf onzichtbaar te maken. Liever wilde ik moedig zijn en haar van repliek dienen. Haar toebijten dat in mijn optiek stervende mensen niet zitten te wachten op de allerlaatste roddels en inhoudsloos geklets. Maar ik hield mezelf voor, dat scherpe woorden alleen maar zouden afdoen aan de bijna heilige stilte die er verder rondom ons was. Eigenlijk was ik gewoon een schijterd, ik was Otis niet. 

Ik zag de hoed van Otis langzaam omhoog komen. Het bed bevond zich inmiddels in zitstand. Of liever gezegd in televisiestand, in één handbeweging werd ook meteen de tv  ingeschakeld. Ik opende de terrasdeur en Otis stak zijn hand naar me op, terwijl zijn ogen al weer richting de beeldbuis dwaalden. "Hey Oot" zei ik en gaf hem een knuffel. Zijn hoofd bleef even hangen in deze omhelzing. Voor mij een teken dat hij mijn aanraking fijn vond. "Hey Mies". 

"Zal ik thee halen ?" vroeg ik terwijl hij intussen gebiologeerd naar een Pamela Anderson lookalike keek die een belspelletje presenteerde. "Volvo, Mercedes, Audi" mompelde hij. "Noem zoveel mogelijk automerken" stond er met grote letters in beeld. Ik bevond me inmiddels bij de kamerdeur. "Renault, Fiat, Peugeot," dreunde hij verder. In de gang hing een  serene sfeer. Een non in volledige habijtuitrusting met een serveerboy op wielen, vol steken en urineflessen kwam mijn richting uit. "Dag Michelle" zei ze vriendelijk. "Hoe gaat het met Otis vandaag?". Ze deed me denken aan Julie Andrews uit de Sound of Music. Volgens mij heette ze zelfs Maria, deze aardige kloosterlinge, die zo dienstbaar was aan de mensen hier. Als er een God zou bestaan dan mocht hij blij zijn met zo'n representant van het geloof. "Hij oefent op automerken" grapte ik. Ze knikte en gaf me een soort van bemoedigend schouderklopje, waarbij ze mijn bovenarm in een rustend gebaar hield. Daarna vervolgde ze haar weg met haar karretje vol met po's en plasflessen richting het rode lampje van één van de kamers. In de eetzaal haalde ik een kan thee, waar ik een moment lang aarzelend bij de koektrommel stond. Toen ik het busje opende zag ik kleine stroopwafeltjes. Ik legde er vier op een schoteltje. Daarmee zou ik vast en zeker de aandacht van Otis van de beeldbuis naar het bordje kunnen verleggen. "Toyota, Nissan, Hyundai, Ford" hoorde ik bij binnenkomst. Otis staarde als in een soort van trance voor zich uit terwijl hij alle merknamen van automobielen er moeiteloos uitgooide. Alsof er een luikje in zijn hersens was geopend waar al die informatie lag opgeslagen. "Om die reden wilde ik vroeger al nooit triviant met jou spelen" merkte ik op. Hij keek me glazig aan. Zijn lichtblauwe ogen herinnerden aan de tijd waarin hij een mooiboy was en alle vrouwen een zwak voor hem hadden. "Trabant, Daf, Volkswagen" ging hij verder. Ik zag dat de blonde juffrouw op tv een kledingstuk had uitgetrokken. Bij iedere goed geraden 25 merken ging er blijkbaar iets uit. Bagger-tv op z'n allerbest. Otis had inmiddels het schoteltje met koekjes ontdekt en zapte de dame met één vloeiende beweging weg. Hij vroeg me niet of het lekkers voor hem was maar stak twee wafeltjes tegelijk in zijn mond. "Die anderen zijn van mij" zei ik streng, maar toen ik even niet keek waren ook die verdwenen. Waar zijn vraatzucht nou precies door werd veroorzaakt konden de artsen niet zeggen. De grote aardappel in zijn hoofd, zoals we de tumor noemden, kon de oorzaak zijn, maar ook de medicatie die hij kreeg blies alles in zijn lichaam op. Als een soort van Michelinmannetje waar men maar lucht in bleef pompen. 

Ik gaf hem zijn thee en keek hem strak aan. "We gaan zo wandelen" zei ik en ging tegelijkertijd recht voor de beeldbuis staan. Ook in het tv kijken was hij grenzeloos geworden. Waarbij vooral  hersenloze programma's zijn voorkeur hadden. Otis probeerde de televisie weer in te schakelen en langs me heen te kijken. "Geen zin" zei hij monotoon. "Dan maak je maar zin". Nadat we onze thee op hadden gedronken pakte ik de rolstoel en schoof hem naast het bed. "Ik trakteer je op een ijsje" chanteerde ik, waarbij direct zijn enorme lijf in beweging kwam. Ik haatte mezelf er om dat ik zulke trucs gebruikte om hem in beweging te krijgen. Ik drukte op de neerwaartse pijl van zijn bed zodat hij gelijk kwam te zitten aan de rolstoel. Hij greep naar de papagaai en hevelde zijn massieve lijf richting het karretje. Ik duwde mee, zodat hij er niet naast kon vallen. Dat mocht ons niet weer overkomen. Vier verpleegkundigen en twee tuinmannen moesten er aan te pas komen om hem weer in zijn bed te hijsen. Bij een vorige poging om hem in de rolstoel te krijgen was ik vergeten om het ding op de rem te zetten. Waardoor Otis zijn evenwicht had verloren, de stoel onder hem vandaan was gerold en hij met een doffe klap op de grond was beland. Alwaar hij als een zeeleeuw op het droge spartelend naar lucht lag te happen. Mijn moeder was boos geworden toen ze het hoorde. "Waarom laat je die jongen niet gewoon" blafte ze me toe door de telefoon. "Maar hij wordt er blij van" probeerde ik nog. "Moet je hem dat nu nog aan doen?" klaagde ze verder, "het personeel heeft ook wel wat beters te doen". Precies de juiste argumenten om mij een torenhoog schuldgevoel te bezorgen. Maar Otis moest onbedaarlijk lachen toen ik hem over dit telefoongesprek vertelde. Bijkomend voordeel, de eerstvolgende keer jumpte hij direct zonder sputteren in zijn wielkarretje omdat hij nu eenmaal graag dingen deed die hem min of meer verboden werden.

Ik haalde de rem los en duwde het gevaarte met Otis er in, richting de deur. Mijn hele lichaam gooide ik in de strijd om dit voor elkaar te krijgen. "Kom op Mies, tijd voor je workout" stookte Otis. Mijn broer had al zeven u ïwoorden achter elkaar gezegd, het zou een veelbelovend uitstapje worden. We zeilden gezamenlijk door de gang van het oeroude gebouw. Onderweg lachten de medewerkers ons toe. Bezoekers keken veelal verschrikt. Otis zag er met zijn uiterlijk van een sumoworstelaar waarschijnlijk nogal imposant uit. Maar dáár moest ik dan weer aan wennen, aan dat gestaar. In mijn hoofd zat nog steeds het beeld van Otis in betere tijden. Slank, gebruind, blonde krullen, blauwe ogen. "Brad Pitt, eat your heart out" zou ik zeggen. Na de laatste bocht kwamen we in de hal bij de voordeur. Er brandde een kaars bij de receptie. Een gebruik waarmee het overlijden van een van de gasten werd aangegeven. Een vrouw met een bos bloemen stond vertwijfeld bij de balie. "Te laat" constateerde Otis droog. Ze keek hem geschrokken aan. Zijn galgenhumor nam tegenwoordig absurde proporties aan. Maar als je doodgaat mag je alles zeggen, vond hij zelf. Met een aanloop nam ik de drempel bij de hoofdingang. Gelukkig lag er een brede plank over het obstakel zodat ik het karretje gemakkelijk naar buiten kon manoeuvreren. Daarna startte het gebruikelijke ritueel. Vanwege het heuvelachtige landschap hoefde ik bergafwaarts niet veel  te doen en rende ik meer achter de rolstoel aan dan dat ik 'm duwde. Eigenlijk kon ik 'm nauwelijks bijhouden. Als ik los zou laten zou Otis in vloeiende vaart naar beneden storten, uit zijn rolstoel donderen en als een lappenpop onderaan de heuvel eindigen. Bij deze gedachte hoorde ik mijn moeders stem al galmen in mijn hoofd, maar mijn hart dat opveerde bij het geneurie van Otis was sterker aanwezig. Dus zette ik door. We suisden samen de heuvel af. De hoed van Otis flapperde vrolijk in de wind

Drie heuvels, duwde ik de rolstoel op. Omdat ik zo moest hijgen van de inspanning had ik niet genoeg adem om ook nog te praten. Otis daarentegen zat prinsheerlijk op zijn rollende praatstoel. Hij leek hier zijn angst voor de dood, het verdriet om het achterlaten van alles wat hem lief was te vergeten.  

"Weet je nog Mies" zei hij dan bijvoorbeeld, "dat we in de Ardennen wandelden? Hij keek hier heel vergenoegd bij. De gedachte aan zijn sterke lenige lichaam waarmee hij door de heuvels struinde  deed hem zichtbaar plezier. "Uhuh" was alles wat ik uit kon brengen. "Of die keer dat we in Italië een berghuttentocht deden en water uit de waterval dronken?". "Uhuh". Zo haalde hij drie heuvels lang herinneringen op aan heroïsche wandelingen en moet ik al puffend en duwend minstens twee kilo zijn kwijt geraakt. 

Bij het laatste uitzichtpunt parkeerde ik Otis naast een picknickbank en toverde mijn verrassing tevoorschijn. Een fles wijn met twee grote mokken. Otis zijn grijns bij het zien van mijn smokkelwaar was onbetaalbaar. Terwijl we dronken en genoten van de omgeving wilde ik hem vragen hoe het kwam dat hij hier, buiten, wel tot het uitspreken van volzinnen in staat was en waarom hij zich binnen de kloostermuren als een zombie gedroeg. Maar ik zweeg, bang dat de dofheid in zijn ogen zou terugkeren zodra ik hem aan zijn eindigheid zou herinneren. Eigenlijk was dat ook direct het antwoord op mijn niet gestelde vraag. De tumor had hem uit een bruisend leven weggerukt. Doodgaan was een meer dan verlammend vooruitzicht

Naast ons stopte een knalgele Corvette met open dak. Een jongen met een hipsterbaard en een vrouw met opgespoten lippen praatten een paar minuten lang tegen een mobiel op een selfiestick. Even zo snel als ze gekomen waren, verdwenen ze weer. Even later verscheen er een jongen op een eenwieler die heel even stilstond, met zijn armen zwaaide, een rondje draaide en weer vertrok. Daarna stopte er een driewieler die door een oude vrouw werd bestuurd. Op haar hoofd pronkte een vliegeniersmuts. "Zo te zien zijn we niet de enige bezienswaardigheid hier" zei Otis vergenoegd. Onderdeel zijn van een rariteitenkabinet beviel hem zo te zien beter dan de rol van terminale patiënt. Hij klokte zijn wijn naar binnen en hield me de beker voor. "Lekker dan, krijg ik straks weer op mijn kop" zei ik en wees naar het klooster dat we beneden in het dal zagen liggen. Otis keek blij toen ik toch zijn tweede mok weer vol schonk

 "Nu wat rustiger drinken Oot, genieten verdomme! " sprak ik hem quasi streng toe. Dit zinnetje gebruikten we vaak voor situaties zoals deze. De tegenstelling in deze zin waarmee je iemand beveelt te ontspannen vonden we erg grappig. Hij  proostte met zijn beker. Op jou “best wheelchairdriver in the world!” Ik schonk mezelf ook nog maar eens bij

Eindelijk weg van de zwaarte, eindelijk weg van het voorportaal van de dood. We moesten er beiden van zuchten. 

Ik zag hoe Otis bijna in slaap sukkelde met een lach op zijn gezicht. Wat zou ik graag de tijd stil zetten. Daarom prentte ik het vredige plaatje van Otis voor eeuwig in mijn hoofd. Toen de telefoon ging wist ik dat het mijn moeder was

"Waar zijn jullie in hemelsnaam?". Ze klonk angstig en opgejaagd, dus schudde ik mijn knikkenbollende broer wakker. "We hebben een heel eind gelopen en rusten nu even uit" loog ik de halve waarheid. "We komen er aan hoor". Ik moffelde de fles en de bekers weg achter de stoel van Otis. "Niet in één keer door slikken" zei ik terwijl ik Otis een pepermuntje toestopte. Braaf zoog hij er op, terwijl we samen naar beneden rolden. Onderaan de heuvel stond mijn moeder. Als je haar kleine gestalte met het opgestoken witte haar zag, zou je haar in eerste instantie inschatten als een timide vrouwtje. Niks was minder waar. Ze kon een furie zijn. En ik was, zoals meestal de laatste tijd het onderwerp van haar woede. Haar gezicht was rood aangelopen en ze had haar armen stijf over elkaar geslagen. Ik deed of ik het niet zag en vroeg haar op vrolijke toon "Wil jij even duwen?". Ik zag haar naar adem happen, naar woorden zoeken, maar vervolgens besloot ze me te negeren en vroeg ze aan Otis of hij het koud had. Zijn wangen gloeiden van de wijn en de lentezon. Hij schudde zijn hoofd van nee. De woordenstroom bij Otis was al weer verdwenen en ik constateerde dat hij niet meer “online” was.

Bij de buitendeur van het hospice stond mijn andere broer Jeppe een shaggie te roken. "Verwerken doet iedereen op zijn eigen manier" dacht ik. Hij wreef door zijn donkere lokken en keek geamuseerd van Otis naar mij. Blijkbaar zag hij in één oogopslag hoe laat het was, gooide zijn peuk op de grond en doofde 'm met zijn voet. "Ik breng Otis wel naar binnen" zei hij en gaf me de tas met de wijn en de bekers voordat mijn moeder 'm zag. 

Naarmate de tumor in Otis zijn hoofd groeide werd de relatie met mijn moeder steeds ingewikkelder  In mijn ogen misten we de kans om Otis te laten genieten van de tijd die hem nog restte door hem te laten wegkwijnen in zijn kamer in het hospice. Ik wilde hem zo graag afscheid laten nemen zoals hij ook geleefd had.  Wijn met hem drinken, dingen met hem doen. 

Ze was bang dat hem iets zou overkomen liet ze me meermaals weten. "Ik weet niet waar je was de laatste tijd mam, maar er is hem al iets overkomen" wanhoopte ik. Het hielp niet, in haar ogen liep ik te sollen met mijn terminale broer. Het gevolg was dat we in een voortdurende staat van oorlog verkeerden.  

In Otis zijn kloosterkamer was alles al weer als een paar uur daarvoor. Otis lag op bed, in levende dode houding. Alleen stond er nu een groepje mensen om hem heen. Als een soort lijkwacht. "Geen lijfwacht maar een lijkwacht" noteerde ik de volgende grap voor Otis in mijn hoofd. Zacht fluisterend vertelde mijn moeder aan het bezoek hoe het met Otis ging. Het bleek familie te zijn die hem nog voor de laatste keer wilden zien. Ik wist bij God niet wie de beste mensen waren. Op het moment dat ik de kamer uit wilde gaan wenkte Otis mij bij zich. Ik boog me over zijn bed en hij fluisterde zachtjes in mijn oor: "ijsje?". "Wat zegt hij" vroeg mijn moeder. "Oh niks, hij bedankte me". Ik voelde me net als die liegende apostel, straks ging er nog een haan kraaien. Ik mimede de woorden "acht uur" en Otis knikte. Daarna vluchtte ik de kamer uit. Met mijn klepperende mokken en wijnfles haastte ik me het gebouw uit. 

Bij mijn auto haalde Jeppe mij in. "IJs dus. Hoe laat?" En er achteraan: "Mama voelt zich buitengesloten, denk ik". Jeppe, de eeuwige vredestichter. Hij hield de deur van mijn auto tegen toen ik 'm wildeI sluiten. Het was alsof ik in mijn vaders gezicht keek. Rustig en kalm wachtte hij op mijn reactie. Ik had de neiging om te gaan gillen, omdat ik het zat was om met andermans gevoelens rekening te houden. In plaats daarvan deed ik net of ik een paar keer met mijn hoofd op het dashboard bonkte. Jeppe moest lachen om mijn toneelstukje. " Je kunt ten  minste een beetje je best te doen om haar te begrijpen! zei hij en liet de autodeur los.  

"Acht uur" zei ik en startte de motor.  

Thuis moet ik op de bank in een diepe slaap zijn gevallen. "Rouwen put je uit" had een goeie vriendin me voorzichtig laten weten. Sinds bekend was dat Otis niet meer beter zou worden,   bevond ik me in een soort van permanente uitgeputte toestand.  Dieter had me vastgehouden op de dag van de uitslag en me verzekerd dat ik "moest doen wat ik moest doen, omdat ik het nooit meer over kon doen". Ik had braaf geknikt, maar eigenlijk wist ik niet zo goed wat ik dan  moest doen. 

Na het doodvonnis begon ik bij het eerstvolgende bezoek met een grap, want zo gingen Otis en ik met elkaar om. "Hoe kan dat nou? Juist in dat geweldige brein van jou!" waren de woorden waarmee ik mijn broer begroette. Maar er kwam geen grap terug. Otis zat me met dat enorme litteken aan de voorkant van zijn schedel apathisch aan te kijken. "Sorry Oot, ik weet het ook niet" had ik geschokschouderd. Het gehuil van mijn broer dat hier op volgde deed zijn hele lijf schudden. De fatale uitslag betekende dat de zorg per direct werd overgenomen door palliatieve zorgverleners. Deze woorden klinken heel vriendelijk maar betekenen niets anders dan  dat je bent opgegeven. En het ergst van alles,  dat je je autonomie en je privacy verliest. Wat Otis zijn grootse nachtmerrie was. 

Hoe het is om je broer te moeten verliezen is niet uit te leggen. "Het vergeten verdriet" zei iemand me. En doelde daarmee op de aandacht die uitgaat naar familie in de allereerste lijn. Ouders, kinderen, partners. Dus zweeg ik over mijn eigen pijn.  Terwijl het missen van iemand die je leven lang met je is meegelopen,   zorgt voor een heel groot gat. In je hart wel te verstaan.   

Dieter kwam me wakker maken. "Had jij niet een afspraak?". Bij ijssalon Freddo Miracolo bestelde ik een bak ijs voor 4 personen. Pistache, (Otis zijn favoriet), citroen (Jeppe's lievelings), vanille (basic voor mij) en boerenjongens (ter ere van ons alledrie). 


In de keuken scoorde ik drie lepeltjes. Vlak voor Otis zijn kamer hield de non die op Julie Andrews leek me staande. Ze zag de tas van Freddo Miracolo en waarschuwde "Je moeder is ook binnen". Ik aarzelde, waarom was ik zo bang voor mijn moeders reactie? Sinds de dood van mijn vader enkele jaren geleden wilde ik haar niet kwetsen, niet belasten, niet tegenspreken, nergens meer in betrekken…. Ik liep terug naar het kookgedeelte waar ik een vierde lepeltje uit de la haalde.  

Binnen lag Otis al weer in zijn Vesuviushouding. Mijn moeder hield zijn hand vast en staarde voor zich uit. Ze keek verstoord op toen ik binnen kwam en maakte een stiltegebaar. Jeppe zat te lezen aan de tafel.  

Ik plofte de tas met ijs op tafel waardoor iedereen om hoog schoot en Otis zijn hoed door de kamer dwarrelde. "Jij bent nog niet dood, Oot" zei ik zonder mijn moeder aan te kijken, " en ik heb hier ijs dat smelt als een gek". Daarop keek ik mijn moeder aan met alle dapperheid die ik in me had. Otis kwam niet meer bij van het lachen.  

Die nacht sliep ik beter, en had ik geen angstdromen. Mijn moeder had het boerenjongensijs opgegeten en om al onze foute grappen gelachen. Ze lachte het aller hardst toen ik zei dat Otis zijn kamer steeds meer op een mausoleum begon te lijken.

Het animatieteam van Otis kreeg een nieuwe coördinator en mijn moeder was er nog goed in ook. 

Een concert van de kapel van het klooster? Let’s go! 

Een uitstapje met stichting ambulancewens? Waar wil je heen?  De hoeren? Zeg je? Nee, mama “The Who”. Wat is dat in Godsnaam? Een band? Oh ok. 

Een bezoek aan een museum lijkt je leuk? En heb je de scootmobiel met zijspan   al geprobeerd? De  activiteitenkalender van Otis werd het belangrijkste doel. Zo leefden we in vrede, in een bubbel met elkaar, alsof er nooit een tumor ons leven was binnen geslopen

Het moment waarop  Jeppe mij sommeerde om per direct naar  het klooster te komen kwam daarom toch nog volkomen onverwacht.

Mijn brein registreerde het, maar schakelde meteen over naar het praktisch denken gedeelte. 

Op de automatische piloot reed ik naar het hospice. 

Otis had met niemand een afscheidsgesprek gevoerd. Hij was er de man niet naar, want wat moet je zeggen als die ander toch wel weet hoe het zit, volgens zijn filosofie. Ik zocht naar een manier om persoonlijk afscheid te nemen en schreef hem een brief die ik niet verstuurde . Ik   hoopte dat ie hem op een dag toch ergens in het universum zou bereiken. 

Ondanks dat we nergens in geloofden.  

Lieve Otis, 

Je bent mijn grote voorbeeld weet je dat? Hoe moet dat als jij er straks niet meer bent? Wie zorgt er voor de lach, voor een relativerend geluid of zegt ons waar het op staat? Het is een foute beslissing om jou uit ons midden weg te halen. Wie heeft dat bedacht? 

Soms ben ik bang dat ik heel oud word en de herinneringen aan jou zullen vervagen. Daarom heb ik besloten om wat meer te zijn zoals jij. Wat minder conformistisch, en wat meer autonoom en dapper vooral. Dank je wel dat je mijn grote broer wilde zijn. 

Misschien moest ik de brief aan een vlieger hangen net zoals die bekende volkszanger. Maar dat zou Otis dan weer wat theatraal vinden vermoed ik. 

Bij de balie brandde een kaars. "Gecondoleerd" zei de juffrouw van de receptie.

 Ik moet haar verschrikt aangekeken hebben. ”Jezus, “dit had ik me toch anders voorgesteld. Het moment waarop ik zou horen dat mijn broer was overleden”

In mijn hoofd hoorde ik Otis zijn stem scanderen "Te laat, je bent te laat! 

Otis lag  in zijn kenmerkende houding  waar hij maanden op had geoefend. Maar deze grap deelde ik maar niet. Verkeerd moment, te zwarte humor. Alleen Otis zou er om kunnen lachten. Maar Otis was er niet meer, Otis was dood. 

“Nee, dank je”  zei ik tegen de zuster. Ik wilde Otis niet helpen afleggen. Dat gesjor aan zijn lijf wat nergens meer op reageerde, ik kon het niet.  

Dieter was er ineens. Over hem had Otis gezegd " Die moet je niet laten gaan". Ik huilde Dieter’s hele overhemd nat, de mascara zat “all over the place. Maar Dieter vond het best. Hij fluisterde in mijn oor: "je hebt 't goed gedaan".  

We kregen soep van de kloosterkok, en aten het in een kringetje, in de nieuwste familieopstelling. Alsof er iemand jarig was. Ik wilde wachten met eten, want er miste nog iemand.  Ik keek rond en besefte dat het Otis was. De woorden vormden zich langzaam  in mijn hoofd: " Otis is dood".

"We gaan hem zo uitgeleide doen" kondigde Jeppe aan in zijn nieuwe rol van oudste broer. 

Waarheen? Waar gaat Otis heen" vroeg mijn verwarde brein zich af.  

Toch niet naar zo'n belachelijke showkamer in de aula van een begrafenisondernemer?"

Jeppe las mijn gedachten en zei "Het is een ruimte met een bar er bij, ja echt, dan kan je bij de overledene zitten en een borrel drinken, cool niet?" 

Hoe morbide. Otis had het prachtig gevonden.  

We stonden als één man  op, toen de moeder overste het "all rise" gebaar maakte en ons vroeg naar de gang te komen. Daar werd de kist van Otis door twee vrouwen in doodgraverkostuum op een mobiele baar plechtig naar de uitgang begeleid. Er lag een kleed met het kloosterteken over het houten omhulsel  en een nonnenkoortje zong een soort van requiem. Het klonk een beetje vals.  De medewerkers hadden een haag gevormd en hielden fakkels vast terwijl Otis in de  begrafenisauto, werd gehesen. “Rituelen helpen je met verwerken” had Giselle, de psycho sociaal medewerker van het klooster ons laten weten. Dat Giselle zich steeds weer opnieuw aan mij voorstelde had Otis heel vermakelijk gevonden. “ Ik zou ook Alzheimer krijgen als ik dit werk moest doen” had hij geconstateerd. Maar ze had natuurlijk wel gelijk. Alle handelingen van de afgelopen maanden waren stappen geweest richting een nieuwe orde. Een nieuwe familie orde. Onze nieuwe familie orde. 

Toen de auto vertrok  kwam Marije, want zo heette de non die op Julie Andrews leek naast me staan. 

Ze sprak vriendelijk en bedachtzaam. 

"Weet je Michelle, je bent pas te laat, als je  iemand nooit hebt laten voelen hoeveel je van diegene houdt".  Ik keek haar verschrikt aan, kon ze gedachten lezen of zo?  Ik wilde de zin aan Otis vertellen. “Voor op een tegeltje” 

Ze pakte mijn hand en stopte er iets  in. Toen ik het openvouwde, zag ik dat het een stuk krant was waar bovenaan in het hanepoterige handschrift van Otis  stond geschreven:

Mies! Genieten verdomme!  

Dieter stond ineens naast me en greep mijn andere hand. Ik legde mijn hoofd tegen zijn schouder en liet mijn tranen  de vrije loop. 



Reacties

Populaire posts van deze blog

Opgravingen

Huisvlijt 7

War on Gaza